Vakliteratuur, diversiteit & dubbele petten Onafhankelijkheid is een doorlopend aandachtspunt, zegt Anna Gunn

Laatst had ik een etentje met enkele fiscale schrijvers en wat bekenden uit de uitgeverswereld. Waarom wij in Amsterdam aan tafel schoven, laat ik even in het midden, maar zo rond het hoofdgerecht (zalm, parelhoen of een ongedefinieerd iets gemaakt van gerst) wierp een van de disgenoten een interessante vraag op: Hoe belangrijk is het dat alle fiscale ‘bloedgroepen’ (zie onder) vertegenwoordigd zijn bij het schrijven van noten en commentaren op de wekelijkse portie belastingrecht? Een gezonde mix van perspectieven is natuurlijk wenselijk, maar betekent dat per se iets voor de bemensing van de schrijversstal?

Over de bovenstaande kwestie, die ik globaal samenvat als de problematiek van de “vakliteraire diversiteit”, wil ik enkele observaties maken. Allereerst, de thematiek van vakliteratuur is een kernthema voor Artikel104.nl. Ik heb meerdere artikelen gepubliceerd die het fenomeen van de wekelijkse belastingblaadjes bespreken. Onder meer heb ik het gehad over de perfecte noot, een leesstrategie voor de vaktechniek, een survival guide voor VTO’s en het belang van balans in de vakliteratuur. Ook heb ik gekeken naar ethiek en VTO’s, en de naar de toekomst van het uitgeverslandschap (hier en hier). Vakliteratuur blijft mij boeien.

Belang van vakliteratuur

Mijn visie op vakliteratuur is redelijk simpel. In de eerste plaats is evident dat de literatuur invloed heeft op de ontwikkeling van het Nederlands belastingrecht. De wijze waarop de redactie van de Vakstudie-Nieuws en de schrijvers bij het NTFR en NLFiscaal de fiscale problematiek ontsluiten, is vaak bepalend voor hoe de fiscale praktijk tegen de ontwikkelingen aankijkt. De blaadjes zijn niet zaligmakend, maar het belang van de wekelijkse krabbels is helder.

Bloedgroepen

Als fiscalisten het hebben over ‘bloedgroepen’ dan wordt bedoeld de verschillende stammen binnen het belastinglandschap: de belastingadviseurs, de bedrijfsfiscalisten, de rechterlijke macht, de ambtenaren bij MinFin, de fiscale wetenschap en een tussencategorie van onafhankelijke fiscalisten. (Ik maak mij al enige tijd hard voor de erkenning van de fiscale specialisten van ngo’s als een zelfstandige bloedgroep, maar dat terzijde.) Bij de vakliteratuur maar ook bij de samenstelling van panels, onderzoeksgroepen of denktanks bestaat het streven naar een gebalanceerde vertegenwoordiging van de bloedgroepen. Terecht ziet men dat dit de kwaliteit van onderzoeken/artikelen/e.d. vergroot. Eigenlijk is het vandaag de dag not done om een paneldiscussie te organiseren zónder iemand van een ngo of op z’n minst een onafhankelijke fiscalist.

“Some of my best friends are tax advisors”

Dit streven naar evenwicht is best ingewikkeld. Er zijn maar weinig fiscalisten die zuiver tot één bloedgroep behoren. Zo is ondergetekende een overtuigd halfbloedje: onafhankelijke fiscalist die deeltijd wetenschapper is en met een adviseursverleden. Mijn fiscale world view is het product van ervaringen uit (volgtijdelijk) verschillende hoeken. Als ik zitting neem op bijvoorbeeld een panel, besef dan dat mijn wortels stevig in de klei van de Big Four zitten. Hoewel ik tot de progressieve vleugel behoor, is mijn geluid hierdoor consequent anders dan dat van de ngo’s. Niet dat daar wat mis mee is, integendeel. Bijna al mijn fiscale vrienden – van de cerebrale intrigant tot mijn vriend de neolatinist en onze lastige Universitaire Hoofddocent in Leiden – waren ooit werkzaam bij een groot advieskantoor. Zelf ben ik blij dat ik weet hoe het belastingrecht ‘in het echt’ bedreven wordt. Ik ben kritisch op de sector, maar men zal nooit kunnen zeggen dat ik uit onwetendheid het nest bevuil.

Zwijgen is goud?

Stel dat het lukt om een mooie selectie van bloedgroepen bijeen te harken, dan nog is er geen garantie dat iedereen in volle vrijheid zijn of haar inzichten kan delen. Zo moeten rechters de schijn van belangenverstrengeling vermijden. De ervaring leert voorts dat het ook voor belastingadviseurs en -ambtenaren lastig kan zijn om iets te publiceren zonder toestemming van bovenaf. Standpunten die nadelig zijn (voor een bepaalde groep klanten/belastingplichtigen/de werkgever/de bottom line) komen soms niet door de ballotage heen. Nu ben ik van de overtuiging “het is makkelijker om om vergiffenis te vragen dan om toestemming”, en leg dus bijna nooit iets ter goedkeuring voor. Maar zelfs ík heb, toen ik nog in de praktijk zat, eens een voorakkoord moeten sluiten met een werkgever (dat was voor een ingezonden opiniestuk in het FD). Waarmee ik maar wil zeggen dat een bepaalde mate van censuur onontkoombaar is.

Maar: hoe voorspel je tunnelvisie?

Aan het bovenstaande kleven verschillende risico’s. Ik denk dan vooral aan het ontstaan van tunnelvisie en het probleem van auteurs die een bepaald standpunt te legitimeren (het zgh. pleitbariseren van een positie; ik heb dit met eigen ogen gezien, dus dit is geen paranoia). In mijn eigen vakgebied (fiscale staatssteun) zie ik een illustratie van wat er gebeurt als een onderwerp min of meer taboe* worden verklaard binnen de sector: de theorievorming blijft achter en belastingplichtigen komen mogelijk bedrogen uit. Inmiddels hebben de meeste vakbroeders door dat er zoiets bestaat als Europese staatssteunregels – echter, lange tijd is dit anders geweest. De onderontwikkelde vakliteratuur over steun heeft – naar mijn stellige overtuiging – bijgedragen aan de staatssteunrisico’s die (Nederlandse) bedrijven nu lopen. Elders heb ik dit uitvoeriger besproken. Zekerheidshalve wil ik op deze plaats een caveat plaatsen. Het tunnelvisieverhaal is niet voor elk fiscaal thema relevant (sterker, voor de meeste thema’s is het niet van toepassing). Denk aan technische priegelarij in de formele sfeer of de tariefsindeling bij de btw. Staatssteun is dus een uitzondering, maar wel een belangrijke en bovendien niet de enige.

Kwaliteit – twee voorstellen

Alles overziend, ben ik er bovendien geen voorstander van om de discussie over balans uitsluitend te zien als een diversiteitskwestie. Volgens mij is het, met een beetje gezond verstand, goed mogelijk om eenzijdigheid te mitigeren met de huidige bezetting van het colofon (ik bedoel hiermee de huidige schrijvers, van wie het gros een commerciële affiliatie heeft). Ik heb in dit verband ook twee gedachten in de aanbieding:

  • Expliciteren voor- en tegenargumenten
    Veel vakliteraire bijdragen geven de argumenten vóór het eigen standpunt maar niet de tegenargumenten. Gevolg? Tunnelvisie! Mijn voorstel is daarom om in elk vaktechnisch artikel ten minste twee tegenargumenten te noemen. De advocaat van de duivel zou vaker zijn opwachting mogen maken. De hele discussie naar dubbele petten/gebrek aan diversiteit kan vermeden worden indien de individuele bijdragen/noten als zodanig al holistisch zijn. (Hier wel meteen de kanttekening dat ik in de praktijk nog NOOIT expliciet heb nagedacht over deze vorm van balans – wie mijn magere oeuvre bekijkt zal zien dat ook ik vaak slechts één perspectief belicht (zijde: het mijne). Het zou me sieren om voortaan te practisen what I preach, maar dan wel zonder aan de vergezochte kant van out of the box te geraken (vgl. NTFR 2015/01, vtn. 49). Die balans is niet altijd even makkelijk.
  • Sleutel ligt bij de redacties van de vakbladen
    De selectie van de onderwerpen waaraan in de literatuur aandacht wordt besteed is/lijkt soms wat arbitrair: wie een stukje heeft mag ‘t insturen, net als vroeger bij de schoolkrant. Op zich ben ik voorstander van deze organische benadering, maar zie ook de nadelen. Wie van al die schrijvende adviseurs zal ongestraft kunnen betogen dat een populaire structuur fraus legis oplevert? Of dat een gunstige regeling moreel onjuist is, bijvoorbeeld gemeten langs de ethische kaders die al in de fiscale literatuur zijn opgetrokken? Aan de redacties dus de vraag: Wat doen jullie concreet om ervoor te zorgen dat verschillende perspectieven standaard belicht worden? Is er een bepaald redactioneel beleid? Blijft het beperkt tot af en toe ‘tegenartikel’? Is ingrijpen nodig? Tot hoever reikt de verantwoordelijkheid van een redactie eigenlijk? Etc.

De bovenstaande suggesties zijn simpel en kunnen meteen worden doorgevoerd. Het voordeel hiervan is dat de discussie verlegd wordt van de individuen, die toevallig op een bepaalde loonlijst staan, naar de inhoudelijke standpunten. Om dat laatste is het ons immers te doen, en het maakt niet zo gek veel uit wie de standpunten brengt. Voorts denk ik dat de rol van advocaat van de duivel wellicht wat meer ruimte schept voor vakbroeders die zich nu geremd zien in hun fiscale vrijheid van meningsuiting (erg optimistisch ben ik hierover niet, maar wie weet). De vraag naar onafhankelijk vaktechniek blijft in elk geval onverminderd relevant.

***

* Dat van het taboe heb ik uit eerste hand. Het gaat om een soort informele druk om bepaalde onderwerpen niet te adresseren omdat dat “niet opportuun” zou zijn.

Foto door Thomas Hawk via Flickr.com onder Creative Commons licentie.

About Anna Gunn

Fiscaliste met de specialisaties EU-belastingrecht en fiscale exotica. Geruime praktijkervaring met fiscale staatssteun.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *