Nu het stof rondom de discussie over “fair shares” enigszins is neergedaald, rijst de vraag hoe we die discussie aan onze fiscale studenten moeten bijbrengen. De maatschappij verlangt dat we het onderwerp in het fiscale curriculum behandelen. Maar als fiscalisten houden we van het uitpluizen van de verschillende fiscale regeltjes, van de techniek. Wat moeten we nou met zo’n vaag onderwerp?
Het gebrek aan tijd en ervaring met het onderwerp maakt het geven van het onderwijs over “fair shares” een lastige klus. Een poging om het onderwerp voor onze studenten wat af te bakenen, ligt op het terrein van de corporate social responsibility (“CSR”). Hoe zou de sociaal verantwoordelijke onderneming invulling kunnen geven aan de “fair share”? Aan de hand van verschillende factoren, zoals “is het samenstel van handelingen in lijn met de economische realiteit?” schotelen we Leidse studenten verschillende casusposities voor. “The Fashion Group”, een denkbeeldige multinational die we voor onze casusposities gebruiken, verhuist een fabriek van een ontwikkelingsland naar elders, maakt gebruik van hybride financieringsinstrumenten, of verplaatst intellectueel eigendom, om vervolgens de belastinggrondslag te verlagen middels royaltybetalingen. Over het algemeen levert dat twee typen reacties op. De studenten die de nacht van tevoren de werkgroep aan de borreltafel hebben voorbereid, hebben een antwoord gauw klaar. “Als het niet in strijd is met de wet, dan mag het!” Andere studenten vinden het verplaatsen van de fabriek toch wel zielig voor het ontwikkelingsland. Hoe leg je studenten uit wat de essentie is van de fair shares discussie? Theoretische verdieping lijkt noodzakelijk.
Happé en Stevens vs. Hofstra en Tempel
In de tweede opdracht, die de studenten voor de werkgroep “ethiek” van het vak Internationaal Belastingrecht moesten voorbereiden, werd aan hen gevraagd een verband te zoeken tussen de fair-shares discussie en de al wat oudere discussie over belastingbeginselen. “Vergelijk de discussie tussen Happé en Stevens met de discussie tussen Hofstra en Van den Tempel”.
Hofstra schreef over belastingbeginselen, waaronder draagkracht. Deze beginselen zouden specifiek en exclusief voor het belastingrecht moeten gelden. Uit deze beginselen zouden materiële rechtvaardigheidsoordelen kunnen worden afgeleid, om daar (beleids)aanbevelingen op te baseren. In wezen ging de discussie tussen Hofstra en Van den Tempel over de identificatie van een normatieve “baseline”, een neutraliteitsgedachte, waaraan fiscale regels, fiscaal beleid en uitvoering vervolgens konden worden getoetst. Van den Tempel verweet Hofstra dat hij de werking van zijn belastingbeginselen te ver aan het oprekken was.
Er waren studenten die opmerkten dat er in de discussie over fair shares iets vergelijkbaars aan de hand is. Die studenten merkten op dat als de twee discussies vergelijkbare kenmerken hebben, je de gedachtevorming op het terrein van de “belastingbeginselen” ook op de fair-share discussie zou kunnen toepassen. De vraag: “wat is rechtvaardige belastingheffing”, is immers van alle tijd. Maar niet alle studenten kwamen zo ver. Bij het nakijken van het tentamen kreeg ik transcripties te lezen van de opmerkingen die tijdens de werkgroep waren gemaakt. Kennelijk hadden de studenten de werkgroepen met hun mobiele telefoons opgenomen, om die opname vervolgens letterlijk uit het hoofd te leren.
Was de vraag ongeschikt voor een werkgroep? De discussie tussen Hofstra en Van den Tempel is toch wat archaïsch en bijna een halve eeuw oud. Aldus de evaluatie van het vak “was het wel veel, en moeilijke, stof” en was één week “te weinig (…) om er goed over na te denken”.
Voorbij de sudoko-fiscaliteit
Parallel aan het vak liep een ander vak: het verdiepingsvak vennootschapsbelasting. In precies dezelfde week kregen de studenten de ins en outs van de reorganisatiefaciliteiten in de vennootschapsbelasting voorgeschoteld. In combinatie met de toepassing van de fiscale eenheid worden die faciliteiten snel ingewikkeld. Daarnaast worden de tentamenvragen voor het verdiepingsvak vennootschapsbelasting door de studenten als moeilijk ervaren. En omdat de aangeboden kennis voor de meeste studenten, in hun ideale bijbanen, meteen praktisch relevant wordt, lag de focus van de meeste studenten daar.
De universiteit is een plaats waar naast de positiefrechtelijke aspecten van het fiscale recht, ook de intellectuele en morele dimensies van dat recht aan bod moeten komen. Voor wie de vragen niet leven, komt het ook op de antwoorden niet aan. Het wordt tijd voor een vak “fiscale ethiek”.
Mr. D.M. Broekhuijsen is verbonden aan de Belastingdienst en de Universiteit Leiden.
***
Afbeelding door Dannon Loveland via Flickr.com – Commercial Commons license.
Een andere vraag: stel dat er een hele vak Fiscale Ethiek komt (bijv. 10 ECTS).
– Hoe ziet dat vak eruit? Welke elementen zouden besproken moeten worden?
– Welke bestaande elementen van de opleiding halen we weg om ruimte te scheppen voor het nieuwe vak?
Het zou me nl. niet verbazen waneer veel van de ‘bouwstenen’ van een zelfstandig ethiekvak al verstopt zitten in het huidige curriculum. Zoals het bovenstaande leert, is het niet zo dat de fiscale opleiding (in Leiden) helemaal geen aandacht besteedt aan ethiek. De vraag is meer: is deze aandacht toereikend?
Als er lezers zijn die een bijdrage kunnen leveren aan dit debat: zoiets kan op deze website verschijnen (stuur een mailtje naar: anna@artikel104.nl).