Op 18 oktober 2016 besliste Rechtbank Noord Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2016:4589) dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt. Interessant is dat het hierbij gaat om verwachtingen die zijn gewekt door een medewerker van de Belastingtelefoon – een typisch geval van ‘inlichtingen’ waarop een burger vrijwel nooit gerechtvaardigd mag vertrouwen. Bovendien valt op dat de rechtbank beslist dat belanghebbende aan het dispositievereiste heeft voldaan. Ook dat is uitzonderlijk in de rechtspraak.
Oldtimers
De man had via de Belastingtelefoon uitgebreid informatie gevraagd over de overgangsregeling motorrijtuigenbelasting voor oldtimers. Vervolgens stuurde de medewerker van de Belastingtelefoon hem formulieren toe voor een automatische incasso ter betaling van de motorrijtuigenbelasting. Deze betaalde hij, zodat hij – conform de verstrekte info – recht had op de begunstigende overgangsregeling. Achteraf bleek de meegedeelde informatie onjuist en had de man geen recht op de gunstige overgangsregeling. De fiscus legde naheffingsaanslagen op en wees vervolgens het bezwaar van de man af.
Uitspraak rechtbank
De rechtbank beslist – aan de hand van de voorwaarden uit de vaste jurisprudentie (BNB 1979/311) – dat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Deze vaste jurisprudentie kent als uitgangspunt dat de fiscus niet wordt gebonden door onjuiste inlichtingen, tenzij de belastingplichtige (1) de onjuistheid van de inlichtingen niet had hoeven te beseffen en (2) dat hij aan het zogenaamde ‘dispositievereiste’ voldoet. Deze eis houdt in dat de belastingplichtige, afgaande op die onjuiste inlichtingen, een handeling heeft verricht of heeft nagelaten, ten gevolge waarvan hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting moest betalen, maar bovendien schade lijdt.
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat uit onderzoek van de Consumentenbond en de Belastingdienst (2014) volgt dat de antwoorden van de Belastingtelefoon in voorkomende gevallen onjuist blijken te zijn. Het is daarmee, aldus de rechtbank, aannemelijk dat de medewerker aan de Belastingtelefoon foutieve informatie heeft gegeven. Voor de beoordeling van de eerste voorwaarde beslist de rechtbank vervolgens dat de man de onjuistheid van de mededelingen niet had hoeven te onderkennen. Hierbij is relevant dat de man niet fiscaal was onderlegd. Wegens zijn fiscale ‘ondeskundigheid’ kan niet redelijkerwijs van hem worden verwacht dat hij besefte dat de inlichting onjuist was.
Bovendien beslist de rechtbank – een zeldzame uitkomst – dat de man ook aan de tweede voorwaarde voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel voldoet, het dispositievereiste. Door te handelen op grond van de onjuiste informatie is hem namelijk de mogelijkheid ontnomen om in aanmerking te komen voor het gunstige overgangstarief bij de motorrijtuigenbelasting. Het nadeel dat optreedt doordat de man het normale tarief is verschuldigd in plaats van het begunstigende tarief, ‘acht de rechtbank bijkomende schade in de zin van het dispositievereiste’.
Deze uitkomst wijkt af van de bestaande rechtspraak voor particulieren ter zake van het dispositievereiste. Doorgaans beslist de rechter in dergelijke gevallen namelijk dat de
belastingplichtige niet voldoet aan het vereiste, omdat geen sprake is van schade ‘naast de te betalen belasting’. Ik kan deze redenering eerlijk gezegd nooit goed volgen. Wat voor een soort schade zou die mysterieuze ‘bijkomende schade’ in het belastingrecht kunnen zijn? Het gaat bij de belastingrechter immers telkens en uitsluitend over de verschuldigde belasting – en niet over andere schadeposten.
Dispositievereiste
Ik meen dan ook dat deze uitspraak uitstekend past in de wijze waarop de belastingrechter het dispositievereiste zou moeten toetsen (vgl. mijn bijdrage ‘Het dispositievereiste in het belastingrecht’, WFR 2016/155). Het gaat er immers om of de belastingplichtige als gevolg van de onjuiste informatie iets heeft gedaan of nagelaten waardoor hij schade lijdt, oftewel, in een nadeliger positie komt te verkeren. Dat is in de onderhavige zaak duidelijk het geval. Immers, uitsluitend door de informatie die de medewerker van de Belastingtelefoon heeft verstrekt over wat hij moet doen om van de oldtimerregeling gebruik te kunnen maken, heeft hij op een bepaalde manier gehandeld (namelijk de automatische incasso ingesteld). Als die verwachting achteraf wordt geschonden, omdat de procedure anders bleek te liggen, kan de man geen gebruik meer maken van de fiscaal voordelige oldtimerregeling. Zo beslist ook de rechtbank expliciet. Dat het nadeel bij de belastingplichtige puur en alleen betrekking heeft op een hogere belastingschuld dan hij had verwacht, is in het belastingrecht in zijn algemeenheid goed te verklaren. Het gaat bij de belastingrechter immers telkens om de belastingschuld, die door toepassing van het vertrouwensbeginsel kan worden ‘verlaagd’ – juist wegens de bij de burger gewekte verwachtingen.
Rechtsbescherming
De belastingrechter heeft hiermee een belangrijke uitspraak gewezen in het kader van de rechtsbescherming van de belastingbetaler. Natuurlijk worden er bij de informatie die de Belastingtelefoon verstrekt regelmatig fouten gemaakt. Maar waarom zouden de gevolgen daarvan zonder meer bij de belastingbetaler moeten liggen? Terecht springt de belastingrechter hier in de bres voor deze keurig handelende belastingplichtige die eenvoudigweg afgaat op wat hem is verteld door ‘de Belastingdienst’. Hopelijk is de kous hiermee af en wordt de man een verdere procedure bespaard.
***
Mocht er enig misverstand zijn: bovenstaande is een gastcolumn, niet van mij maar van Tirza Cramwinckel van de Universiteit Leiden.
***
Dat gewone mensen kunnen vertrouwen op de overheid is belangrijk, maar met hulpmiddelen als de Belastingtelefoon en de website van de Belastingdienst moet je toch uitkijken. Fiscale regelingen worden al snel verkeerd opgevat, vooral als burgers daar belang bij hebben. Dit laatste geldt ook voor andere (niet-officiele) hulpbronnen (ik denk bijv. aan de Elsevier Almanak). Sommige belastingplichtigen horen vooral wat ze willen horen (en ik kan het weten, zie laatste paragraaf).
De rechts- en belastingwinkels bieden soms een (gratis) uitkomst, maar kunnen in mijn ervaring niet alle zaken oplossen (ben jaren actief geweest bij De Leidse Rechtswinkel, binnen de afdeling belastingrecht). Maar ik ben groot voorstander van eerstelijns fiscale rechtshulp. Voorkomen is beter dan genezen. Als een extern iemand meekijkt, daalt het ‘wishful thinking’-gehalte al snel. (“Nee mevrouw, uw vakantie naar Griekenland zijn geen zorgkosten. Ja, ik snap dat het u goed heeft gedaan…”)
Verder noem ik de commerciële adviseurs (veelal eenpitters) die voor een beperkt bedrag (EUR 50/100) particuliere aangiften doen. Dat is veel voor iemand met een minimum inkomen, maar voor de meeste andere mensen is dit best te doen (zeker als je het vergelijkt met de eventuele risico’s van een verkeerde aangifte of aanvraag).
Soms is er iemand in de persoonlijke kring (‘het nichtje dat belastingrecht studeert’) die kan meekijken, als kunnen ook in dit kader ongelukken gebeuren, namelijk als een hele groep mensen hetzelfde ‘wishful thinking’-belang heeft. Ik herinner me een voorval waarbij meerdere mensen in betalingsnood kwamen toen er (ten onrechte verleende) toeslagen moesten worden terugbetaald. Maar hoe waren de ongelukkigen überhaupt op het idee gekomen dat ze recht hadden op de desbetreffende toeslag? Antwoord: in het café gehoord. Voor de halve stamtafel moesten er betalingsregelingen komen.
Kortom: áls de fiscus ervoor kiest informatie te verstrekken, dan moet deze gewoon kloppen, niet in de laatste plaats omdat burgers bescherming nodig hebben. Maar – even los van de voorliggende casus, die ik niet goed ken – dit ontslaat belastingplichtigen in algemene zin niet van een ‘zelf-zorgplicht’. Ik vraag af of de mensen hier niet beter op gewezen moeten worden.
(Niets menselijks is mij overigens vreemd: iemand die ik heel goed ken moest niet al te lang geleden een bedrag terugbetalen in verband met ten onrechte afgetrokken kosten voor werkzaamheden aan een monumentale eigen woning. Betrokkende bleek namelijk in een gemeentelijk monument te wonen en de regeling is alleen voor rijksmonumenten. Niet bij ‘m opgekomen om het te dubbelchecken!)