“Dubbele petten” en de belastingwetenschap Een onfortuinlijke combinatie?

In Nederland bestaat een nauwe relatie tussen de wetenschap en de fiscale praktijk. Veel van de bewoners van de universitaire afdelingen belastingrecht staan ook op de loonlijst van een belastingadvieskantoor. Dit is geen geheim. Nevenfuncties worden op de website van de universiteiten geplaatst, al bieden de Linkedin-profielen van betrokkenen een nog beter beeld. Het hebben van een “dubbele pet” is iets om trots op te zijn, althans dat vinden de fiscalisten zelf…

In toenemende mate zet de buitenwacht echter vraagtekens bij het fenomeen van “meer-pettigheid”. Gevreesd wordt voor belangenverstrengeling. Tegen de achtergrond van alle recente ontwikkelingen op het vlak van met name het internationale belastingrecht – ik verwijs kortheidshalve naar de Starbucks-discussie en naar BEPS – is behoefte aan onafhankelijk fiscaal onderzoek. Men wil kunnen vertrouwen op de integriteit van de onderzoeker. De vraag is: voldoet de Nederlandse belastingwetenschap aan deze behoefte? En zo niet, wat daaraan te doen?

Wat is de “belastingwetenschap”? 

Voordat ik verder ga is het zinnig om stil te staan bij de vraag naar het begrip “belastingwetenschap” zelf. In de huidige context heeft dit een eigen, brede betekenis, dus inclusief de zogeheten vakliteratuur. Het verschil tussen wetenschappelijk – en vakliteratuur is volgens mij vooral een methodologische. In het eerste geval wordt aan de hand van specifieke methoden getracht om een bepaalde stelling te bewijzen of ontkrachten; bij het tweede gaat het doorgaans om een praktische analyse en toepassing van (bestaand) positief recht.  De Nederlandse vakliteratuur is als Wikipedia: vanuit verschillende hoeken draagt een bonte verzameling fiscalisten bij aan de som van de kennis van het Nederlandse belastingrecht. Afzonderlijke bijdragen zijn wellicht wat eenzijdig, maar als het goed is, ontstaat een soort evenwicht doordat een andere auteur, de rechtspraak of de wetgever tegengas geeft. Het is een luxepositie dat zelfs relatief obscure krochten van ons stelsel meestal ergens in de vakliteratuur besproken zijn. Het leeuwendeel van wat er in de Nederlandse fiscale pers verschijnt, is vakliteratuur. Dit geldt voor alle noten en annotaties, de fiscale handboeken en compendia en bepaalde artikelen in het Weekblad Fiscaal Recht. Daarnaast hebben sommige proefschriften in bepaalde opzichten een vaktechnische inslag: positief-rechtelijk, praktijk gericht, voorstellen om bestaande wetgeving te “tweaken” en veel overzichten. Vakliteratuur – de naam zegt het al – wordt in de eerste plaats geschreven door vakmensen. Ik durf echter de stelling aan dat een deel van de productie van de “echte wetenschappers” (ik bedoel hier m.n.: de betaalde universitaire krachten) eigenlijk ook in de vakliteraire hoek zit. Zonder deze kwestie verder te willen uitwerken, denk ik dat dit een negatief effect heeft op de diversiteit van het fiscale discours.

Voordelen van “dubbele petten”

Dit stuk belicht enkele nadelen van de betrokkenheid van (commerciële) praktijk-fiscalisten bij de belastingwetenschap. Om een eenzijdig beeld te voorkomen, roep ik echter in herinnering dat de betrokkenheid van praktijk-fiscalisten bij de belastingwetenschap/literatuur (ik hanteer deze begrippen als synoniemen) belangrijke voordelen kent, zoals:

  • Zorgen voor aansluiting tussen de literatuur/onderzoek met wat in ‘t echt speelt (het ¨anti-ivoren toren”-effect).
  • Inzicht bieden in hoe regelingen worden mis/gebruikt (al worden “trucjes” niet altijd aan de grote klok gehangen).
  • Zicht op (toekomstige) marktontwikkelingen (goed voor het ontwikkelen van een lange termijn visie).
  • Contact met internationale collega’s (hierdoor worden inzichten uit het buitenland naar Nederland gehaald).
  • Signaleren van interacties tussen Nederlands beleid en buitenlandse wetgeving.

Vooral bij de eerste twee punten is een spanning voelbaar tussen “vanuit eigen ervaring weten wat er speelt” en onafhankelijkheid (zie onder). Zonder de fiscale praktijk was de Nederlandse belastingwetenschap in elk geval een stuk minder imposant. Veel vakliteratuur zou eenvoudigweg niet tot stand komen. Een beetje arrest wordt tegenwoordig geannoteerd in Vakstudie Nieuws, het NTFR, de FED en de BNB (meestal ook in die volgorde). Dit kan doublures geven, maar deze pluriformiteit geeft ruimte voor verschillende perspectieven en zorgt dus voor wat checks and balances binnen de belastingwetenschap zelf. Maar dit vereist dus wel dat er mensen zijn die al die bladen kunnen volschrijven. In het geval van de universiteiten geldt bovendien dat een belangrijk deel van het onderwijs zonder hulp van alle “praktijkdocenten” stil zou komen te liggen. Net als de uitgevers zijn de universiteiten niet in de gelegenheid om een marktconforme vergoeding te geven voor het werk dat door al die praktijk-mensen verzet wordt.

Gebrek aan fiscale diversiteit

“Wiens brood men eet diens woord men spreekt”, zo luidt het gezegde. Het is goed bewaard geheim dat het schrijven van stukken in financiële zin minder lucratief is dan het hebben van een krantenwijk. Vakliteratuur is meestal liefdewerk oud papier, met als bijkomend voordeel dat schrijvers zich kunnen “profileren” ten opzichte van con/collega’s en potentiële klanten. Dit heeft gevolgen voor het soort stukken dat geschreven wordt: het is leuker om “goed nieuws” te brengen. Voorts heb ik gemerkt dat de belastingsector een nogal homogeen fiscaal wereldbeeld heeft. Toen een bekende hoogleraar internationaal belastingrecht mij een paar jaar geleden de volstrekt onbetamelijke vraag stelde: “Op welke politieke partij stem je?” en ik zei: “GroenLinks” was de consternatie groot.* Een beetje fiscalist stemt toch CDA, VVD of anders SGP. (Ik chargeer, maar dit is wel mijn indruk – de kans dat een voorstel van Oxfam of de SP in fiscaal gezelschap serieus wordt genomen, is bijvoorbaat klein). Het is duidelijk dat het gebrek aan fiscale diversiteit de gevaren die gepaard gaan met het “dubbele petten”-fenomeen (bijv. tunnelvisie en groepsdenken) vergroot. Als auteurs bovendien stelselmatig de “nare” onderwerpen overslaan, ontstaan mogelijk gaten in de kennis over het belastingrecht. Dit laatste kan ook gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het Nederlands belastingrecht als zodanig. Vergeet niet dat al die vakliteraire bijdragen als zodanig hun weerslag hebben op het belastingrecht. Ik denk bijvoorbeeld aan de wetgever die naar aanleiding van een bepaalde column in de Vakstudie Nieuws een (niet eerder aan het licht gekomen) lek in een populaire fiscale faciliteit dicht. Zou het toeval zijn dat de auteur van dat stuk als “één-petter” niet op de loonlijst van een advieskantoor staat?

Doodzwijgen 

Het beste voorbeeld van het doodzwijgen van een onwelgevallige ontwikkeling is naar mijn mening te vinden in het fiscaal staatssteunrecht. Al in 1998 publiceerde de Europese Commissie haar Mededeling over de toepassing van het staatssteunverbod op directe belastingmaatregelen. Ik ben ervan overtuigd dat als deze Mededeling fiscale “opportunities” zou hebben geboden (quod non) zij op veel aandacht had kunnen rekenen vanuit de vakliteratuur. Anders dan de fundamentele vrijheden – die de nodige inkt hebben doen vloeien – is staatssteun per definitie een slecht nieuws show voor belastingplichtigen. Ondanks het feit dat er gedurende de afgelopen 15 jaar verschillende in het oog springende fiscale staatssteunzaken speelden, kon het EU steunverbod zich ontpoppen in een heuse fiscale blinde vlek. De gevolgen van het laatste beginnen zich inmiddels af te tekenen. De Europese Commissie-onderzoeken naar Apple, Amazon, Fiat en Starbucks kwamen als een onaangename verrassing. Belastingplichtigen voelen zich overvallen. Het is alsof het Europees bedrijfsleven slaapwandelend een mijnenveld is opgelopen, nu wakker schrikt van de eerste knallen en zich vertwijfeld afvraagt: “Wie is de volgende?” De situatie die is ontstaan op het vlak van fiscale staatssteun is volstrekt onacceptabel. Hoe is het in vredesnaam mogelijk dat we de problematiek van fiscale steun niet hebben zien aankomen? Als reeds in 1998 aandacht was besteed aan fiscale steun, bijvoorbeeld als onderdeel van de reguliere risico-management structuren (bijv. het Tax Control Framework), dan was de situatie nu wezenlijk anders geweest. Naast het feit dat verboden steun schadelijk is (denk aan de positie van concurrenten), maakt het feit dat veel bedrijven geen grip hebben op staatssteun het bedrijfsleven kwetsbaar. Het is te makkelijk en bovendien onterecht als de fiscaliteit nu met een boos vingertje te wijzen naar de Europese Commissie. Naast de lidstaten zijn het de belastingadviseurs en -wetenschappers die hier een steek hebben laten vallen. Het is tijd de belastingrechtelijke sector de hand in eigen boezem steekt en zich bezint over hoe een herhaling van dit debakel te voorkomen.

Lessen van de bankencrisis

Belangenverstrengeling brengt ook andere risico’s mee. In een situatie waarbij het gros van de fiscale auteurs een “dubbele pet” heeft, is dat kans op dogma’s en groepsdenken groot. In dat opzicht zie ik een parallel met de bankensector. Bij de banken ging het om absurde financiële producten die voor “gewone mensen” ondoorgrondelijk (doch zeer riskant) bleken. Dezelfde obscuriteit speelt bij het belastingrecht. Ik kwam hier laatst weer achter toen ik twee vriendinnen op een Leids terras probeerde duidelijk te maken waarom het krijgen een “tax ruling” ter zake van “transfer pricing” niet per se iets met “brievenbusmaatschappijen” van doen heeft (voor de goede orde: zij zijn zélf over deze materie begonnen, ik had liever ons eerder gespreksonderwerp – bizarre huwelijkstatoeages – willen uitdiepen). In de context van de bankencrisis hebben velen zich verbaasd hoezeer de bankiers waren opgegaan in een zelfverzonnen sprookjesparadijs. Voor iedereen die werkzaam is in de belastingsector moet het falen van de banken een waarschuwing zijn. Zonder overdrijven, het is onze dure plicht om niet in dezelfde val te trappen. Evenmin als de bankiers kunnen wij erop vertrouwen dat de sector per definitie eventuele risico’s zal zien, en een evenwichtige vakliteratuur kan daarbij helpen.

Wat te doen?

Op deze plaats wil ik daarom graag twee suggesties doen. Ze zijn simpel, niet-controversieel en kunnen meteen worden toegepast.

  • Expliciteren voor- en tegenargumenten
    Veel vakliteraire bijdragen zijn eenzijdig. Dus: alleen de argumenten geven vóór het eigen standpunt en niet ingaan op de tegenargumenten. Dit draagt bij aan tunnelvisie. Mijn voorstel is daarom om te rade te gaan bij de methodiek van wetenschappelijke artikelen, en in élk vaktechnisch artikel ten minste twee “tegenargumenten” te noemen. Ik nodig auteurs dus uit om vaker de advocaat van de duivel te spelen.
  • Sterker sturende redacties
    De selectie van de vaktechnische onderwerpen waaraan in de literatuur aandacht wordt besteed is momenteel vrij arbitrair. Over het algemeen geldt: wie wat heeft, mag ‘t insturen. Op zich ben ik voorstander van deze democratische benadering, maar ik vind wel dat de verschillende redacties een sterkere rol kunnen spelen op het punt van evenwicht. Overwogen kan worden om aanvullende of tegengestelde perspectieven te belichten door actief op zoek te gaan naar schrijvers (mensen uitnodigen). Een andere oplossing is om de oorspronkelijke auteur te vragen om een mede-auteur te zoeken met een andere (fiscale) achtergrond.

***

* Of dit antwoord waar is blijft hier onbesproken…

* Op 17 en 26  juni 2015 heb ik een aantal aanpassingen gedaan aan dit stuk.

* Foto afkomstig uit: Nationaal Archief Fotocollectie Anefo.

About Anna Gunn

Fiscaliste met de specialisaties EU-belastingrecht en fiscale exotica. Geruime praktijkervaring met fiscale staatssteun.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *