Naast roddelen en de auto van de zaak, is het favoriete gespreksthema van fiscalisten momenteel de verschrikkingen van de Nederlandse pers. Over de wandaden van ‘incompetente’ verslaggevers is het makkelijk bomen.
Ik ben zeker niet de enige die tussen de bitterballen en de kaasstengels heeft staan fulmineren over het niveau van de landelijke pers (en dan met name die tekenfilmpjes die in 15 seconden inzicht moeten geven in de APA van Starbucks of de transfer pricing van Apple). Op de een of andere manier verdraagt het fiscalisten-DNA zich slecht met de suggestie dat elke tax ruling een “sweetheart deal” is of met verslaggevers die voor een gebouw staan en zeggen “zouden hier nou écht 1.500 bedrijven zitten…?” Het goede nieuws is dat met de toegenomen maatschappelijke interesse voor de BEPS-problematiek in brede zin, de mogelijkheden tot het bashen van journalisten enorm zijn toegenomen. Met de pers als gezamelijke vijand, was het nog nooit zo gezellig op het fiscale borrelcircuit.
Berichtgeving niet altijd goed
Het is op zich logisch dat redacties proberen om lastige fiscale onderwerpen behapbaar te maken voor de man op de straat. Sterker nog, het ontsluiten van informatie behoort tot de journalistieke kerntaken. Een vereenvoudiging van de werkelijkheid is dus prima – mits zij leidt tot een beter begrip van de materie en niet een afgezwakte vorm van wat de Amerikanen ‘fake news’ noemen. Hoogwaardige journalistiek is essentieel voor een volwaardige publieke discussie. Als de berichtgeving achterblijft dan werkt dit negatief uit op het niveau van het debat. Het is niet denkbeeldig dat zoiets op langere termijn gevolgen heeft voor de kwaliteit van belastingwet- en regelgeving. Wetten worden ten slotte door politici gemaakt en die gaan doorgaans af op de wensen van hun kiezers. Tegen deze achtergrond roept de huidige fiscale journalistiek vragen op. Zo is het vreemd dat er momenteel een publieke discussie speelt over de (te?) lage effectieve belastingdruk bij multinationals en over eventuele wijzigingen in de het Vpb-tarief zonder dat op brede schaal aandacht is voor concepten als afwenteling of gedragseffecten. Het gaat mij nu niet om de ‘juiste’ hoogte van het tarief, maar ik ben stellig van mening dat de Nederlandse burger bij het bepalen van zijn of haar mening – of dat nu een rechtse is of een linkse – toegang moet hebben tot de best mogelijke informatie. Dat heeft hij of zij nu duidelijk niet.
Tijd voor een interventie!
Vanzelfsprekend is het functioneren van de media in de eerste plaats een kwestie voor de media zélf, al zou het natuurlijk geen kwaad kunnen wanneer redacties en programmamakers wat vaker te horen kregen: “jullie gaan te kort door de bocht”. Een boze brief doet soms wonderen, al moet het wel opbouwend blijven. Aan een zure of defensieve reactie heeft de redactie vermoedelijk niets. Bovendien is men te professioneel om zich te laten ‘misleiden’ door een specialist met een eigen agenda. Wat volgens mij meer zoden aan de dijk zet als het gaat om accurate berichtgeving, is als fiscalisten af en toe aan de journalistieke bel trekken (bijvoorbeeld via een e-mail aan een programmamaker) en dan in nettere bewoordingen verslag te doen van de meest recente borrelgesprekken. Ik heb dit een aantal keren gedaan, met wisselend gevolg, dat wel, maar ik houd mijzelf graag voor dat deze speldenprikjes richting de journalistiek op gegeven moment positief effect zullen sorteren. In de tussentijd rijst echter de vraag of er andere mogelijkheden zijn om de fiscale informatievoorziening te verbeteren. Ik dacht aanvankelijk aan een eigen omroep of een illegale radiozender (met polygoonstem: “U luistert naar Radio Vrij Fiscalia, met 24 uur non-stop nieuws over belastingen, toeslagen en de dagelijkse column van Erik Wiebes”). Onder druk van mijn tweede lezer is dat plan gesneuveld, want: “Zou het niet makkelijker zijn als fiscalisten gewoon zelf in gesprek gaan met de pers? Om voor het kalf verdronken is te zeggen hoe de hazen lopen?” Mijn tweede lezer was er vrij duidelijk over: om het belastingrecht beter over de bühne te krijgen, is meer openheid vanuit de sector cruciaal: “Het moet echt verder gaan dan slechts een periodieke klaagmail.”
Gesloten sector?
Het beeld dat belastingland het domein is van een stel zwijgende oesters, is hardnekkig maar niet helemaal terecht. Naast enkele prominente talking heads zijn er verschillende professionele organisaties die (anders dan soms gezegd wordt) wel degelijk met de buitenwereld communiceren. Het probleem is alleen dat deze partijen, in de ogen van de cynische journalist, worden afgedaan als profeten van de heersende leer. Hoe “het echt zit” zullen de woordvoerders niet vertellen want, zo wordt volgens mij gedacht, ze zijn partijdig. En inderdaad, echt onafhankelijke fiscalisten zijn tegenwoordig schaars. Ik herinner mij in dit kader een passage uit het boek Het Belastingparadijs, waar de schrijvers verslag doen van een onaardige uitlating van Rodrigo Fernandez van SOMO, met de strekking dat belastingwetenschappers met een dubbele pet “parasieten [zijn] met potentieel een enorm risico van reputatieschade voor Nederland. Je hoort ze niet, ze houden zich klein. Ze mengen zich niet in de maatschappelijke discussie. Deze sector blijft heel geheimzinnig hij heeft niemand nodig.” Nu zijn ngo’s wel vaker kritisch op de belastingsector, maar dergelijke geluiden zijn inmiddels ook te horen bij de reguliere pers. Zo herinner ik mij een voorval in een Leids café met ervaren programmamaker die werkte aan een uitzending voor de publieke omroep. Hij had vragen over brievenbussen maar geen enkele fiscalist wilde met hem praten. Hoe kwam dat toch? “Dat snap je zelf toch wel?” riep ik met gepaste verontwaardiging. “Voor je het weet worden je woorden verdraaid of sluit de montagekamer jouw item af met een vrolijk zwaaiende palmboom! Nee, veel vertrouwen hebben wij fiscalisten niet in de vierde macht. Wie geschoren wordt moet stilzitten! Ik ken verschillende voorbeelden, waaronder eigen ervaringen, waar mensen verkeerd of buiten context geciteerd zijn. Dus nee, ik wil niet in beeld en heb ook geen namen of rugnummers voor je, of voorbeelden die niet toch al openbaar zijn.” (Of het de moeite waard was om mij tosti’s te komen eten, durf ik niet te zeggen. Een belastingrechtelijke Chelsea Manning ben ik in elk geval niet.)
Persmuskieten temmen
In de afgelopen maanden heb ik – gewoon uit nieuwsgierigheid – contact gezocht met verschillende bewoners van het medialandschap; radio- en televisiemakers, mensen die bij de krant werken, zelfstandige publicisten, en een aantal Nederlandse leden van het International Consortium of Investigative Journalists (ICIJ), om te praten over de berichtgeving over BEPS in brede zin. Wat ik met name wilde begrijpen, is welke (inhoudelijke of praktische) overwegingen bepalend zijn voor de totstandkoming van een verhaal. Mijn ‘veldonderzoek’ was niet erg wetenschappelijk (wel heel leuk), maar een ding weet ik nu wel: er is een terugkerende klacht van (onderzoeks)journalisten over het vinden van goede fiscale bronnen en dan met name mensen die ook on the record willen gaan. Het heeft iets paradoxaals. Enerzijds klaagt de belastingsector dat hij verkeerd wordt neergezet, anderzijds staat de sector niet altijd te springen als er gevraagd wordt naar duiding of ‘de andere kant van het verhaal’. Ik vind dat laatste zonde want ik geloof, idealistisch als ik ben, in het uitgangspunt van noblesse oblige. Als de fiscale discussie in gevaar komt, is de belastingsector het aan zijn stand verplicht om in te grijpen, althans zo zie ik het. En al hoeft niemand met z’n kop op tv, het zou mooi zijn als zo nu en dan een meer diverse groep fiscalisten met echte kennis van zaken van zich zou laten horen. Voor de publicitair oudgedienden is zoiets gesneden koek, maar aanstormende ‘media-sterren’ hebben wellicht baat bij wat tips and tricks. Aan het laatste kom ik graag tegemoet.
Observaties en survivalstrategieën
Eerst nog een kleine disclaimer; ik ben geen gediplomeerde mediastrateeg. Zie het onderstaande dus als de observaties van een welwillende amateur die terug is van journalisten-safari. Opmerkingen en aanvullingen ontvang ik graag (en dan het liefst van mensen die het met mij oneens zijn) via: anna@artikel104.nl.
- Journalisten weten opvallend veel (over sommige dingen)
Allereerst, de fiscale kennis van journalisten wordt – dit klinkt paradoxaal – in veel gevallen onderschat. De BEPS-discussie speelt al een aantal jaar dus het is niet vreemd dat journalisten inmiddels raad weten met ‘makkelijke’ technische vragen (“hoe werkt een belastingverdrag?” of “wat is een bronheffing?”). Bij de onderszoeksjournalisten heb ik bovendien gemerkt dat zij doorgaans goed onderlegd zijn voor zover het gaat om de openbare materie. Besluiten, parlementaire stukken en beleidsnoties worden gelezen. Daarnaast wordt in de praktijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid om informatie op te vragen op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (het zogeheten ‘wobben’). Dit zijn aanwijzingen dat journalisten wél hun weg kennen in de berg aan fiscale informatie. De veel gehoorde klacht dat zij “het allemaal niet snappen” is dus niet helemaal waar.
- Tekort aan specifieke kennis en ervaring
Dit gezegd hebbend, is er binnen de media nog altijd sprake van een zeer aanzienlijke kennisachterstand als het gaat om complexe technische vraagstukken of om ervaringsfeiten. Gedacht kan worden aan specifieke structuren en aan bijna alles wat met transfer pricing te maken heeft. Rulings zijn bovendien vertrouwelijk, wat betekent dat áls er stukken naar buiten komen (bijvoorbeeld bij LuxLeaks) men geen referentiekader heeft om te bepalen of het gaat om huis-tuin-en-keuken afspraken of om ‘champagne rulings’. Een ander voorbeeld waar de journalistiek de plank misslaat is omgang met de Nederlandse jurisprudentie. Bernard Bavinck signaleerde dit onlangs in een interview met Het Register: “De kranten [schrijven] over heel belangrijke arresten vaak niets, maar over een zaak die fiscaal weinig voorstelt – zoals de vraag of een peepshow een toneelvoorstelling is – wel.” Ik heb geen idee waarom mensen exotische danseressen interessanter vinden dan Europees rechtelijke houdbaarheid van de onzakelijke lening. Misschien ligt dit aan mij.
- Journalisten weten veel over politieke actualiteiten
In een gesprek met een fiscalist staat de gemiddelde journalist al gauw 1-0 achter. Echter, deze achterstand wordt vaak ruimschoots gecompenseerd met kennis over de politieke en maatschappelijke aspecten van de aan de orde zijn thema’s. Naar verluidt krijgen de echte toppers Reuters per infuus toegediend. Dat Starbucks officieel beroep ging instellen tegen het staatssteunbesluit van de Europese Commissie vernam ik niet via Vakstudie-Nieuws, curia.eu of een van mijn twitterende fiscalistenvriendjes, maar van een verslaggever die dacht contact te hebben opgenomen met een expert die hem er meer over zou kunnen vertellen. Gegeven het feit dat ik promoveer op fiscale staatssteun, was dat best een beetje pijnlijk.
- Het begrip ‘ontwijking’ wordt ruim opgevat
Anders dan soms gesteld is, wordt het onderscheid tussen legale en illegale praktijken (ontwijking vs. ontduiking) in veel gevallen wel gemaakt in de publieke discussie. Waar meer onduidelijkheid over lijkt te bestaan is de invulling van het begrip ‘belastingontwijking’; zowel de actieve uitholling van de grondslag als het gebruik maken van gunstige wettelijke regelingen (ik denk bijvoorbeeld aan de innovatiebox) worden door sommige niet-fiscalisten onder één noemer geschaard.
- Praktische beperkingen beïnvloeden de journalistieke productie
Personele en budgettaire beperkingen hebben soms gevolgen voor het type journalistiek dat bedreven wordt. Zo kan een verhaal op basis van het tellen van petten (“X% van de hoogleraren heeft een dubbele pet”) desgewenst door een vlijtige stagiaire geschreven worden. Een dergelijk verhaal is dus relatief goedkoop. Deze werkwijze kan echter problemen geven op het moment dat cijfermatige bevindingen niet gecontroleerd of geduid worden. In mijn ervaring zien journalisten niet altijd het verschil tussen bijvoorbeeld een tax partner die voor 0,2 fte hoogleraar is en een voltijdshoogleraar die in de hoedanigheid van of counsel soms een onafhankelijke vaktechnische bijdrage levert aan een bepaald project. Dit leidt tot verhalen van het type “een heleboel hoogleraren heeft een dubbele pet” zonder enige poging om de (negatieve én positieve) gevolgen hiervan te duiden. Dat zou ik geen nieuws meer willen noemen.
- Glijdende schaal tussen ngo’s en onderzoeksjournalistiek
De relatie tussen ngo’s en de ‘gewone’ media is interessant. SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen) wordt binnen de fiscaliteit doorgaans aangemerkt als een ngo (met een activistische agenda), maar dat is niet helemaal juist. De onderzoeken van SOMO, bijvoorbeeld over brievenbussenvennootschappen, zijn in bepaalde opzichten vergelijkbaar met het soort onderzoek dat (digitale) media als Follow the Money (FTM) en de Correspondent doen. Om over de impact van sociale media nog maar te zwijgen. Een groep als Oxfam-Novib is tegenwoordig niet afhankelijk van de traditionele media voor het verspreiden van zijn boodschap.
- Maak een voorbehoud bij citaten
Als je bijdrage levert aan een krant of een documentaire, is het verstandig om af te spreken dat je het resultaat voorafgaand aan publicatie mag inzien, wijzigen en – indien nodig – weigeren. Misverstanden zitten in een klein hoekje. Van een ervaren lobbyist kreeg ik ooit de tip om in maximaal twee zinnen antwoord te geven op een vraag, een stelregel waar ik mij (met behulp van een litanie aan bijzinnen) prima aan kan houden. Eventueel kan iets off the record gezegd worden. (Er zijn verschillende opties om materiaal anoniem te ‘lekken’, maar ik ga er vanuit dat zich onder de lezers van dit blad niet de nieuwe Antoine Deltour zit en laat dit onderwerp daarom rusten.)
- Leg niet op elke slak zout
Het is bijna altijd mogelijk om op een heldere manier de zaken aan een algemeen publiek uit te leggen zonder te vervallen in vakjargon. De truc is om niet alle aspecten van een bepaald thema te willen bespreken en te accepteren dat nuances soms verdwijnen. Dit is een lastige opgave, want vaak was de aanleiding om met de pers te praten nou juist om de grijstinten te schetsen. Zoek daarom de gulden middenweg en wat je ook doet: probeer niet elke ‘fout’ van de interviewer te verbeteren. Als de hele wereld het over de “naheffing” van staatssteun heeft, dan is het alleen maar verwarrend als de expert begint over “terugvordering”. Betweterigheid maakt een slechte indruk. In het verlengde hiervan: bij kritiek op ‘onzorgvuldige’ uitlatingen in de media (bijvoorbeeld door vakgenoten) moet oog zijn voor het bovenstaande en voor het feit dat standpunten niet altijd letterlijk c.q. binnen de juiste context worden weergegeven. Voorts kan de geïnterviewde vaak weinig doen aan de verdere gastenlijst of de andere items die op het programma staan.
- Tot slot, je hoeft niet altijd ‘ja’ te zeggen
Dit lijkt strijdig met alles wat ik net gezegd heb, maar mijn laatste wijze les is dat openheid niet zaligmakend is. Er zijn programma’s die gewoon te onherbergzaam zijn voor de simpele belastingspecialist. Naast de Pulitzer Prijsjes in spé zijn er beunhazen die uit zijn op een scoop ongeacht de waarheid. Mijd de laatsten als de pest…
***